Wat de mythe verder zal heben versterkt was de opkomst van de Haagse School, de groep schilders die het landschap en het licht opnieuw als onderwerp namen voor hun schilderkunst. Het was een soort herontdekking. ‘Licht en lucht, dat zijn de grote tovenaars’, aldus Jan Hendrik Weissenbruch. ‘We moeten het van boven hebben’. En Gabriël zei ‘Ik schilder geen koeien, ik schilder licht’. Schilders van het ‘grijze licht’ werden ze genoemd, de schilders van de Haagse School. Ze schilderden aan zee bij Scheveningen, in de duinen én in de polder.

Schilders als Weissenbruch en Roelofs ontvluchtten de toen snel groeiende stad Den Haag en vonden in het zompige niemandsland van wat nu het Groene Hart heet het landschap en het licht dat ze zochten. Geïnspireerd door de geschilderde landschappen van hun 17de-eeuwse voorgangers creëerden ze een nieuw soort landschapsschilderkunst waar het licht misschien wel het belangrijkste onderwerp in was. Een werk als ‘Te Noorden bij Nieuwkoop’ omschreef Jan Andriesse ooit als een T-sprong: links zie je Vermeer nog en rechts schitteren al de diamanten van Mondriaan. Waarmee hij in feite aangaf dat er een directe lijn loopt van Vermeer via Weissenbruch naar de abstracte werken van Mondriaan. Wat alles verbindt, aldus Andriesse, is het licht.